Auteur(s): Chris Persyn
Op 1 juli 2024 trad het vernieuwde Sociaal Strafwetboek in werking. De wet van 15 mei 2024 wijzigde niet minder dan 129 artikelen van dit wetboek, waarvan de oorspronkelijke versie in werking was getreden op 1 juli 2011. Een wetboek midden in de puberteit als het ware, op weg naar volwassenheid. In deze bijdrage proberen we doorheen dit bos de voor preventieadviseurs meest relevante bomen te duiden.
Context: handhaving
Handhaving wordt terecht beschouwd als het sluitstuk van elk juridisch systeem. Wie de door de wetgever opgelegde regels met voeten treedt, mag rekenen op bestraffing. De betekenis ervan gaat trouwens verder dan de onmiddellijk bij de inbreuk betrokken partij(en). ‘Niets ondermijnt het vertrouwen in de afgekondigde maatregelen zozeer als wanneer je ziet dat onverlaten die de regels aan hun laars lappen, ongestraft blijven’, schreef Ilja Leonard Pfeijffer naar aanleiding van de vaststelling dat het negeren van de Covid-regelgeving niet steeds aanleiding gaf tot vervolging en sanctionering.
Historisch: bestraffing van inbreuken op het sociaal recht
Ons sociaal recht kent een lange traditie van het koppelen van strafbepalingen aan de miskenning van zijn regels. Zo bestrafte artikel 6 van de Veiligheidswet van 10 juni 1952 al ‘de werkgever, zijn aangestelde of lasthebber die de bepalingen van de koninklijke besluiten, genomen ter uitvoering van deze wet, overtreden hebben’. Artikel 7 voegde er nog een substantieel hogere bestraffing aan toe voor ‘de werkgevers, hun aangestelden of lasthebbers, die zich tegen het krachtens deze wet ingerichte toezicht zouden verzet hebben’[1]. Vergelijkbare bepalingen werden in 1996 opgenomen in de Welzijnswet[2]. Ook de meeste andere sociale wetten bestraften inbreuken op de erin vastgelegde verplichtingen, of het nu ging om de betaling van het loon of vakantiegeld, dan wel om het invoeren van een arbeidsreglement. Het verbaast niet dat deze organische groei finaal resulteerde in een reeks anomalieën en lacunes. Deze wegwerken en vervangen door een logisch opgebouwd geheel was één van de doelstellingen van het in 2010 tot stand gekomen Sociaal Strafwetboek[3].
Simplificerend kan men zeggen dat op dat ogenblik de strafbepalingen uit elke aparte sociale wet werden geknipt, om vervolgens – na harmonisatie en ordening – in één globaal boek te worden gekleefd. Dit zou voortaan het Sociaal Strafwetboek heten. In lijn met het op dat ogenblik al eeuwenoude ‘gemeen’ Strafwetboek telt dit twee boeken: een eerste boek met algemene regels en een tweede boek met specifieke misdrijven en hun bestraffing. Nieuw was op dat ogenblik wel dat voortaan ook specifieke structuren werden opgezet voor het beleid inzake preventie en toezicht. Beleidsmatig zag de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) het licht, operationeel de arrondissementscellen, telkens voorgezeten door de arbeidsauditeur. Zowat elk hoofdstuk van dit Sociaal Strafwetboek wordt door de wet van 15 mei 2024 van ‘retouches’ voorzien.
Wat in elk geval behouden blijft, is het gegeven dat in de regel enkel werkgever, zijn lasthebber of aangestelde in aanmerking komen voor bestraffing. Specifiek voor inbreuken op de Welzijnswet zijn dat in essentie de werkgever en de leden van de hiërarchische lijn. En even principieel is de uitzondering voor inbreuken op de regels inzake psychosociaal welzijn op het werk: daar komt eenieder in aanmerking die in contact treedt met de werknemers bij de uitvoering van hun werk en die deze regels miskent.
Principiële wijzigingen
Twee principiële wijzigingen kunnen we moeilijk onvermeld laten, hoewel de praktische relevantie ervan voor preventieadviseurs bijzonder beperkt zal blijven. Voortaan wordt ook de strijd tegen sociale dumping expliciet als doelstelling in het wetboek opgenomen, wat meteen ook een concrete definitie vergt. Het gaat met name om ‘een brede waaier aan opzettelijke misbruikpraktijken en de omzeiling van bestaande Europese en/of nationale wetgeving, met inbegrip van wetten en algemeen toepasselijke collectieve overeenkomsten, die oneerlijke concurrentie mogelijk maken door de arbeids- en werkingskosten op illegale wijze te minimaliseren, en resulteren in de schending van de rechten en de uitbuiting van werknemers’. Die definitie werd geïnspireerd door een resolutie van het Europees Parlement en is vooral beleidsmatig bedoeld. Sociale dumping wordt met andere woorden geen misdrijf op zich, maar geeft mee de richting aan waarin men preventie, vaststelling en vervolging wenst te duwen.
Vooral principieel belangrijk is ook de oprichting van een wetenschappelijk comité binnen de SIOD. Dit onafhankelijk orgaan krijgt als opdracht het verrichten van onderzoeken en studies en het geven van adviezen of aanbevelingen over de materies die verband houden met sociale fraude, illegale arbeid of sociale dumping.
Sociaal inspecteurs
Voor de praktijk relevanter zijn een reeks wijzigingen van de regelgeving inzake sociaal inspecteurs. Hun algemene bevoegdheden werden al vastgelegd in Titel 2 van Boek 1 van het Sociaal Strafwetboek, de meer specifieke bepalingen rond processen-verbaal in Titel 3. Een eerste principiële wijziging betreft de definitie van wie als sociaal inspecteur kan optreden. Waar dit voorheen noodzakelijk (vastbenoemde) ambtenaren waren, geldt dit voortaan ook voor stagiairs, toch na afloop van het eerste trimester van de stage en na gunstig advies van hun hiërarchische overste[4]. Ook de aangeduide leden van de dienst van het Ministerie van Defensie die belast is met het toezicht op het welzijn op het werk, worden voortaan ook expliciet beschouwd als sociaal inspecteurs, met navenante bevoegdheden tot gevolg. Voor alle duidelijkheid: hun actieterrein blijft wel beperkt tot het personeel van defensie[5].
Voortaan wordt de onafhankelijkheid van de sociaal inspecteur expliciet in de wet opgenomen[6]. Ook de vertrouwelijkheid van de gegevens en zijn geheimhoudingsplicht worden aangescherpt. In het Sociaal Strafwetboek was al expliciet opgenomen dat sociaal inspecteurs het vertrouwelijke karakter moeten waarborgen van sociale gegevens van persoonlijke aard waarvan zij kennis nemen. Bovendien mogen zij, behoudens uitdrukkelijke machtiging bij een klacht of een aangifte, in geen enkel geval diens naam bekend maken[7]. Voortaan kan een sociaal inspecteur die zich niet aan deze regels houdt, zelf bestraft worden op grond van de generieke bepalingen rond schending van het beroepsgeheim[8]. Dit verhindert vrij evident niet dat een sociaal inspecteur zijn bevindingen deelt met andere administraties: dat wordt expliciet toegelaten door een andere wetsbepaling[9].
Een sociaal inspecteur kan zelf geen dwangmiddelen gebruiken. Om zijn veiligheid te waarborgen maakte artikel 22 van het Sociaal Strafwetboek het dan ook al mogelijk om bijstand te vorderen van de politie. Die mogelijkheid wordt nu expliciet uitgebreid. Ze geldt voortaan zowel bij controle op de arbeidsplaatsen, als bij het uitvoeren van een machtiging tot visitatie in een bewoonde ruimte[10]. Ook de regels inzake vaststellingen door beeldmateriaal worden nader gepreciseerd: die mogelijkheid bestond al, nu wordt er aan toegevoegd dat dit kan ‘ongeacht het technisch hulpmiddel of de drager ervan’[11]. Geen discussie meer dus over de rechtsgeldigheid van een vaststelling, uitgevoerd door een sociaal inspecteur met zijn smartphone[12]. Zintuigelijke waarnemingen, gedaan door een sociaal inspecteur en uitgeschreven in een proces-verbaal, hebben trouwens sowieso een bijzondere bewijskracht. Zij gelden namelijk tot bewijs van het tegendeel, zij het op voorwaarde dat ze binnen een termijn van veertien dagen na de inbreuk ter kennis zijn gebracht van de vermoedelijke dader[13]. Ook hier een wijziging: in uitzonderlijke omstandigheden kan het openbaar ministerie het tijdstip van mededeling aan de vermoedelijke dader uitstellen voor een eenmalig verlengbare termijn van drie maanden[14].
Sociaal inspecteurs: gezondheid en veiligheid van werknemers
Specifiek op het terrein van gezondheid en veiligheid van werknemers hadden sociaal inspecteurs reeds een aantal bijzondere bevoegdheden: het opleggen van een tijdelijk of definitief verbod, het bevelen van organisatorische maatregelen, een bevel tot stopzetting van de arbeid, maar ook een ontruimingsbevel of verzegeling[15].
Deze lijst wordt voortaan uitgebreid met een wel zeer specifieke bevoegdheid. Met name kan een sociaal inspecteur voortaan ook bevelen om de concrete preventiemaatregelen te nemen, met inbegrip van organisatorische, zoals die eerder werden voorgesteld door een verzekeraar of preventie-instituut in het kader van een actieplan betreffende de regelgeving omtrent de onevenredig verzwaarde risico’s[16]. Niet naleving van dit actieplan wordt vanaf dat ogenblik ook strafbaar.
De sanctieniveaus
Het Sociaal Strafwetboek kent vier sanctieniveaus: van het enkel met administratieve geldboetes bestrafte niveau 1 tot en met het mogelijks met gevangenisstraf en/of geldboete bestrafte niveau 4. Deze opdeling blijft in essentie behouden. De geldboetes voor het niveau 3 worden evenwel verdubbeld en ook de maximale geldboete voor het niveau 4 wordt wat verhoogd. We zetten even de basisgegevens van de bestraffing op een rij, waarbij de nieuwe regels vrij evident pas kunnen worden toegepast voor misdrijven, gepleegd na 30 juni 2024. Tot en met deze datum zagen de sanctieniveaus er als volgt uit:
| Gevangenisstraf | Strafrechtelijke geldboete | Administratieve geldboete | |
| Niveau 1 | Geen | Geen | 10 tot 100 EUR |
| Niveau 2 | Geen | 50 tot 500 EUR | 25 tot 250 EUR |
| Niveau 3 | Geen | 100 tot 1.000 EUR | 50 tot 500 EUR |
| Niveau 4 | 6 maand – 3 jaar en/of | 600 tot 6.000 EUR | 300 tot 3.000 EUR |
Met ingang van 1 juli 2024 wordt dit principieel als volgt aangepast:
| Gevangenisstraf | Strafrechtelijke geldboete | Administratieve geldboete | |
| Niveau 1 | Geen | Geen | 10 tot 100 EUR |
| Niveau 2 | Geen | 50 tot 500 EUR | 25 tot 250 EUR |
| Niveau 3 | Geen | 200 tot 2.000 EUR | 100 tot 1.000 EUR |
| Niveau 4 | 6 maand – 3 jaar en/of | 600 tot 7.000 EUR | 300 tot 3.500 EUR |
Bovenstaande tabellen geven de sancties weer, zoals verwoord in het Sociaal Strafwetboek. Om het reëel toegepaste niveau van de geldboeten te kennen moet die nog worden verhoogd met de opdeciemen, een systeem dat we ook in het gemeen strafrecht kennen. Die opdeciemen worden bepaald in een afzonderlijke wet en belopen actueel 70, wat concreet inhoudt dat de in de wet genoemde geldboete telkens met 8 moet worden vermenigvuldigd[17]. Dit betekent dat de reële geldboeten er sinds 1 juli 2024 als volgt uitzien:
| Gevangenisstraf | Strafrechtelijke geldboete | Administratieve geldboete | |
| Niveau 1 | Geen | Geen | 80 tot 800 EUR |
| Niveau 2 | Geen | 400 tot 4.000 EUR | 200 tot 2.000 EUR |
| Niveau 3 | Geen | 1.600 tot 16.000 EUR | 800 tot 8.000 EUR |
| Niveau 4 | 6 maand – 3 jaar en/of | 4.800 tot 56.000 EUR | 2.400 tot 28.000 EUR |
Om het verhaal helemaal rond te maken en ook een blik op de toekomst te werpen, voegen we hier ten slotte aan toe dat het in de bedoeling ligt van de in februari 2025 aangetreden regering om de opdeciemen te verhogen van 70 naar 90[18]. Dit betekent dat de basisbedragen niet langer met factor 8, maar met factor 10 zullen worden verhoogd, zij het uiteraard pas nadat de nu aangekondigde intentie effectief in een wet wordt omgezet. Concreet gaan de sanctieniveaus er vanaf dat ogenblik als volgt uitzien:
| Gevangenisstraf | Strafrechtelijke geldboete | Administratieve geldboete | |
| Niveau 1 | Geen | Geen | 100 tot 1.000 EUR |
| Niveau 2 | Geen | 500 tot 5.000 EUR | 250 tot 2.500 EUR |
| Niveau 3 | Geen | 2.000 tot 20.000 EUR | 1.000 tot 10.000 EUR |
| Niveau 4 | 6 maand – 3 jaar en/of | 6.000 tot 70.000 EUR | 3.000 tot 30.500 EUR |
Helemaal af is het verhaal van de sanctieniveaus hiermee nog niet. Sinds de wet van 4 mei 1999 het mogelijk maakte om niet enkel fysieke personen, maar ook rechtspersonen te bestraffen, is voor deze categorie een ‘conversiemechanisme’ ingevoerd. Dit laat toe om de in een wet voorziene gevangenisstraf bij het veroordelen van een rechtspersoon, zoals een vennootschap of vereniging, om te zetten in een geldboete. Binnen het sociaal strafrecht is dit enkel relevant voor misdrijven waarvoor een bestraffing geldt van niveau 4. Praktisch komt dit actueel neer op een geldboete van minimaal 24.000 en maximaal 576.000 EUR, met inbegrip van de opdeciemen. Worden die laatste conform het regeerakkoord opgetrokken, dat wordt dit een geldboete van minimaal 30.000 en maximaal 720.000 EUR.
Nieuwe straffen
Naast geldboetes en uitzonderlijk ook gevangenisstraffen bestond ook al de mogelijkheid een exploitatieverbod of een beroepsverbod op te leggen, telkens al dan niet gekoppeld aan een bedrijfssluiting van de onderneming[19]. Omdat dit laatste in de praktijk nogal eens omzeild werd door simpelweg een andere onderneming de exploitatie te laten verderzetten, wordt dit nu vervangen door de mogelijkheid het verbod te laten gelden voor een onderneming, ongeacht of die door de veroordeelde zelf of via een tussenpersoon wordt uitgebaat[20].
Helemaal nieuw is de mogelijkheid om wie werd veroordeeld tot een sanctie van niveau 3 of 4 ook uit te sluiten van het recht om deel te nemen aan overheidsopdrachten of concessies[21].
Verzwarende factor – herhaling
De in het Sociaal Strafwetboek opgenomen misdrijven vergen in principe geen bijzonder opzet: onachtzaamheid volstaat om bestraft te kunnen worden. Toch is het denkbaar dat dergelijke misdrijven effectief wetens en willens worden gepleegd, bewust met andere woorden. Als dit het geval is en de inbreuk bestraft wordt met een sanctie van niveau 4, wordt dit voortaan beschouwd als een verzwarende factor, waarmee de rechter rekening moet houden bij de keuze van de sanctie[22]. Uiteraard moet hij nog steeds binnen de grenzen blijven van het sanctieniveau, maar de laagste mogelijkheid die deze biedt zal, als de verzwarende factor bewezen wordt, geen optie meer zijn. Voor het niet afsluiten van een arbeidsongevallenverzekering zijn de gevolgen zwaarder: als dit wetens en willens gebeurt wordt dit niet langer bestraft met een sanctie van niveau 3, maar wel van niveau 4[23]. In de toekomst wordt de vrijheid van de rechter in een dergelijke situatie wellicht ook globaal beperkter: in het regeerakkoord werd opgenomen dat wanneer een verzwarende factor wordt vastgesteld, het bedrag van de strafrechtelijke of administratieve geldboete niet lager mag liggen dan de helft van het voorgeschreven maximumbedrag[24]. Bij een inbreuk van niveau 4 zou dit, rekening houdend met de actueel geldende bedragen, neerkomen op minimaal 28.000 EUR voor een natuurlijke persoon en zelfs 288.000 EUR voor een rechtspersoon.
Bij herhaling konden de administratieve of strafrechtelijke geldboete al op het dubbele worden gebracht van wat de wet als maximumboete bepaalt. Daarbij was sprake van herhaling wanneer de administratieve beslissing of strafrechtelijke veroordeling maximaal één jaar oud was[25]. Die termijn wordt nu substantieel verlengd: voortaan is sprake van herhaling als de nieuwe inbreuk gebeurt binnen de drie jaar na een eerste veroordeling[26]. Concreet kan de bestraffing er in geval van herhaling voortaan als volgt uitzien:
| Gevangenisstraf | Strafrechtelijke geldboete | Administratieve geldboete | |
| Niveau 1 | Geen | Geen | 80 tot 1.600 EUR |
| Niveau 2 | Geen | 400 tot 8.000 EUR | 200 tot 4.000 EUR |
| Niveau 3 | Geen | 1.600 tot 32.000 EUR | 800 tot 16.000 EUR |
| Niveau 4 | 6 maand – 3 jaar en/of | 4.800 tot 112.000 EUR | 2.400 tot 56.000 EUR |
Bestraffing van inbreuken op de Welzijnswet
Het arsenaal aan bepalingen in het Sociaal Strafwetboek rond inbreuken op de Welzijnswet en zijn uitvoeringsbesluiten mag zonder meer omvangrijk worden genoemd. Een eerste en meest omvangrijke afdeling bestraft inbreuken op de regels inzake psychosociale risico’s, een tweede die op de regels inzake gezondheid en veiligheid op het werk, een derde alle andere inbreuken betreffende het welzijn van de werknemers[27].
De belangrijkste wijziging binnen deze afdeling betreft het niet of niet correct aanstellen van een PAPS of vertrouwenspersoon: voorheen een inbreuk van niveau 2, nu van niveau 3. Qua impact kan dit tellen: omdat globaal de geldboetes van niveau 3 verdubbeld zijn, wordt een inbreuk op deze regels door deze maatregel bestraft met een geldboete die vier keer zo hoog ligt als voorheen. De overige regels en vooral de meest toegepaste blijven ongewijzigd: een inbreuk op de regels van Welzijnswet of codex leidt principieel tot een bestraffing op niveau 3, maar zodra de inbreuk leidt tot een arbeidsongeval of gezondheidsschade, wordt dat niveau 4[28]. De causaliteit tussen inbreuk en schade moet dan wel vaststaan.
Belemmering van het toezicht
We schreven het hierboven al: sociaal inspecteurs die toezien op de naleving van de sociale wetgeving beschikken principieel niet over dwangmiddelen. Dit gegeven ligt ten grondslag aan een specifiek sociaalrechtelijk misdrijf, de belemmering van het toezicht. ‘Zij die het toezicht belemmeren dat krachtens het Sociaal Strafwetboek is ingesteld, worden bestraft met een sanctie van niveau 4’[29]. Meermaals werd de vraag gesteld hoe dit misdrijf zich verhoudt tot het zwijgrecht en het basisbeginsel dat niemand mag worden gedwongen mee te werken aan zijn eigen veroordeling[30]. Het Hof van Cassatie heeft de praktische betekenis daarvan sterk gereduceerd door aan te nemen dat het zwijgrecht niet slaat op ‘gegevens die onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaan’. Dit is bijvoorbeeld het geval voor verplicht bij te houden sociale documenten[31], maar ook voor de toegangscode tot een informaticasysteem of smartphone[32]. Die vallen met andere woorden niet onder het zwijgrecht.
Belemmering van het toezicht kan zich ook voordoen bij het toezicht op de naleving van de Welzijnswet, hoewel de voorbeelden daarvan niet meteen voor het grijpen liggen. In 2020 kon de correctionele rechtbank van West-Vlaanderen de bepaling toch ook daar concreet toepassen. Een werkgever had onmiddellijk na een ernstig arbeidsongeval, maar nog voor de inspectie ter plaatse kwam, een eerdere overbrugging van de veiligheidsschakelaar van een vormmatrijsmachine, ongedaan gemaakt. De inspecteur kon niet begrijpen hoe het ongeval zich had kunnen voordoen, tot uit verder onderzoek de manipulatie van de schakelaar bleek. Terecht werd de werkgever veroordeeld tot een sanctie van niveau 4[33].
De wet van 15 mei 2024 voert ook hier twee wijzigingen door. Eerst een afzwakking: voortaan is het vermenigvuldigen van de geldboete met het aantal betrokken werknemers een optie, waar dit voorheen een verplichting was. En vervolgens een mogelijke verstrenging: fysiek geweld of bedreiging van een sociaal inspecteur moet voortaan als een verzwarende factor worden in overweging genomen door de rechter of door de administratie bij de keuze van de sanctie van niveau 4. Momenteel nog relatief vrijblijvend dus, maar als ook hier het regeerakkoord wordt uitgevoerd zoals aangekondigd, zou dit inhouden dat in een dergelijke situatie de boete minimaal 28.000 EUR zou bedragen voor een fysiek persoon en zowaar 288.000 EUR voor een rechtspersoon[34]. Mogelijks te vermenigvuldigen nog met het aantal betrokken werknemers.
Belemmering van het toezicht met geweld: forfaitaire schadevergoeding
Tot slot nog een merkwaardige evolutie binnen de rechtspraak rond dezelfde problematiek. Geen gevolg dus van een gewijzigde wettekst, maar van een toch wel eigen lezing van de bestaande regels door het Grondwettelijk Hof. Een sociaal inspecteur wordt tijdens een controle bedreigd door een werkgever, waardoor de controle onmogelijk wordt. Logischerwijze volgt een proces-verbaal wegens belemmering van het toezicht, maar simultaan ook wegens het begaan van ‘een daad van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk’. Een inbreuk op de regels inzake PSR dus, waaraan strafsancties verbonden zijn. Tijdens de daaropvolgende strafprocedure dient de sociaal inspecteur zich aan als burgerlijke partij en maakt daarbij aanspraak op de forfaitaire vergoeding van drie of zes maanden, voorzien door artikel 32decies, § 1/1 van de Welzijnswet. Terecht, oordeelt het Grondwettelijk Hof, want die vergoeding kan niet enkel in een procedure voor de arbeidsrechtbank, maar ook voor de strafrechter worden gevorderd. En die forfaitaire vergoeding is geen straf, maar een schadevergoeding. Dat slachtoffers van andere misdrijven niet op een dergelijk forfait kunnen rekenen, maar hun schade effectief moeten bewijzen mag dan weliswaar een ongelijkheid inhouden, die acht het hof niet onevenredig[35].
Eerder gepubliceerd in Veiligheidsnieuws bij Prebes.
[1] Art. 6 en 7 Wet 10 juni 1952, BS 19 juni 1952; art. 8 verdubbelde zelfs de sanctie bij herhaling binnen de drie jaar na een eerdere veroordeling.
[2] Art. 80 t.e.m. 92 Welzijnswet, opgeheven door de wet van 6 juni 2010, die het Sociaal Strafwetboek invoerde, dat in werking trad op 1 juli 2011.
[3] Wet 6 juni 2010, BS 1 juli 2010, inw. 1 juli 2011.
[4] Art.13 Wet 15 mei 2024, wijzigt art. 16 Sociaal Strafwetboek.
[5] K. Decruyenaere en C. Pil, Het Sociaal Strafwetboek is dood! Leve het Sociaal Strafwetboek!, Oriëntatie 2024, nr. 10, 360.
[6] Art. 14 Wet 15 mei 2024, voegt een art. 21/1 toe aan het Sociaal Strafwetboek.
[7] Art. 58 en 59 Sociaal Strafwetboek.
[8] Art. 28 en 29 Wet 15 mei 2024, met verwijzing naar art. 458 Strafwetboek.
[9] Met name art. 54 Sociaal Strafwetboek.
[10] Art. 15 en 16 Wet 15 mei 2024, wijzigen art. 23 en 24 Sociaal Strafwetboek.
[11] Art. 23 Wet 15 mei 2024, wijzigt art. 39 Sociaal Strafwetboek.
[12] Wat overigens al eerder door de rechtspraak werd aanvaard: zie K. Decruyenaere en C. Pil, Het Sociaal Strafwetboek is dood! Leve het Sociaal Strafwetboek!, Oriëntatie 2024, nr. 10, 361.
[13] Art. 66 Sociaal Strafwetboek.
[14] Art. 32 Wet 15 mei 2024, wijzigt art. 65 Sociaal Strafwetboek.
[15] Art. 43 t.e.m. 49 Sociaal Strafwetboek.
[16] Art. 25 Wet 15 mei 2024, voert een § 4 toe aan art. 45 Sociaal Strafwetboek.
[17] Wet 5 maart 1952, recentst gewijzigd door de Wet van 25 december 2016, BS 29 december 2016.
[18] Federaal regeerakkoord 2025-2029, p. 28.
[19] Respectievelijk art. 106 en 107 Sociaal Strafwetboek.
[20] Art. 48 Wet 15 mei 2024, wijzigt art. 106 Sociaal Strafwetboek.
[21] Art. 50 Wet 15 mei 2024, voegt een art. 107/1 toe aan het Sociaal Strafwetboek.
[22] Art. 52 Wet 15 mei 2024, voegt een art. 110/1 toe aan het Sociaal Strafwetboek.
[23] Art. 97 Wet 15 mei 2024, wijzigt art. 184 Sociaal Strafwetboek.
[24] Federaal regeerakkoord 2025-2029, p. 25.
[25] Respectievelijk art. 108 en 111 Sociaal Strafwetboek.
[26] Art. 51 en 53 Wet 15 mei 2024, wijzigen art. 108 en 111 Sociaal Strafwetboek.
[27] Boek 2, Afdelingen 2, 3 en 3/1 van het Sociaal Strafwetboek, art. 119 t.e.m. 133.
[28] Art. 127 Sociaal Strafwetboek.
[29] Art. 209 Sociaal Strafwetboek.
[30] Het nemo tenetur beginsel, o.m. gewaarborgd door art. 6 van het EVRM
[31] Cass 7 maart 2018, P.17.0558.F.
[32] Cass. 4 februari 2020, P.19.1086.N, concl. De Smet en GwH 20 februari 2020, nr. 28/2020; C. Van de Heyning, Het zwijgrecht in digitale tijden, T. Strafr. 2019, 307-319.
[33] C. Persyn, Zaakvoerder correctioneel veroordeeld voor belemmering van toezicht, senTRAL, Wolters Kluwer.
[34] Federaal regeerakkoord 2025-2029, p. 28.
[35] GwH 24 oktober 2024, nr. 113/2024 en Gwh 19 januari 2023, nr. 8/2023.



